Een berg van maïsgele kippen met of zonder vel, ribbenkasten bungelend aan een haak en meterslange worsten in allerlei kleuren. Even verderop een schaal glibberige levers in de volle zon, koeientongen en hompen gehakt waarboven een verkoopster tevergeefs met een krant wappert om de vliegen weg te houden. Wie fanatiek vegetarisch is, kan maar beter wegblijven van de Ecuadoriaanse markt. Ikzelf houd op zijn tijd wel van een goed stukje vlees, maar wanneer ik ’s ochtends langs dit tafereel loop dan kijk ik altijd snel de andere kant op, naar grote glimmende tomaten, trossen rijpe banaantjes en bossen verse koriander. De vleesmarkt bestaat niet uit één kraam, maar is een aaneenschakeling van bloederige decors uit een horrorfilm. Dit onverpakte vlees ’van de straat’ durf ik nog steeds niet te eten, want alleen al bij de aanblik zie ik mezelf dagenlang op de pot zitten. Tegelijkertijd vraag ik me af of een kipfiletje uit een Nederlandse supermarkt heel anders smaakt. Misschien waren dit wel veel blijere dieren.
De andere kant opkijken, doe ik ook bij een bepaald gedeelte op de vleesafdeling in de supermarkt. De Ecuadorianen zijn zo gek op vlees dat ze alles opeten, van magen en pens tot darmen en stierentestikels. Een frikadel is er heilig bij, die is in ieder geval véél beter gecamoufleerd. En over snacks gesproken; de Larense cafetaria Beo mag hier van mij wel een filiaaltje openen. Nu ben ik aangewezen op de ’cevichocho’ als lokale snack. Dit is een zakje (van plastic gelukkig) gevuld met maïs, witte boontjes, tomaat, ui en ’iets vlezigs’. Tot voor kort vond ik een cevichocho altijd goed te eten, lekker zout vooral, totdat ik erachter kwam dat ik op stukjes varkenshuid zat te kauwen. Maar dat is het gekste niet; men eet hier ook aap, schildpad, rat of armadillo. Sommige Ecuadorianen slachten hun eigen vlees en peuzelen dit zo snel mogelijk op bij gebrek aan een koelkast, desnoods de hele nacht door. Ikzelf vond een eendenbout afkluiven als ontbijt al een enorme uitdaging. Ik heb al heel wat uit beleefdheid naar binnen gewerkt.
Als buitenlander moet je eigenlijk naast een keer goed ziek worden voor meer resistentie, ook de traditionele ’cuyes’ (spreek uit als ’koei’) geproefd hebben, een in zijn geheel gegrilde cavia. De moed, om mijn tanden eens in zo’n vettig knaagdiertje te zetten, kan ik nog niet opbrengen ondanks alle reclameborden. Gewoon de andere kant opkijken.
(Column 27 ´Coreanne in Quito´, voor De Gooi-en Eemlander, juni 2012)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten